• knor·re·pot
enkelvoud meervoud
naamwoord knorrepot knorrepotten
verkleinwoord

de knorrepotm

  1. (een ouder) iemand die vaak ontevreden is en dat ook voortdurend kenbaar maakt
    • Co-presentatrice Linda Geerdink deed het anders. Ze wekte wandelaars om twee uur 's nachts, deed oefeningen mee om de stramme spieren in beweging te krijgen en nam knorrepot Willibrord Frequin in de zeik. "Stel dat je het haalt, hè, het lijkt mij onbegonnen werk, maar..."Frequin: "Dat neem je terug, anders ga je de plomp in"[2] 
    • Het helpt dat Frank Lammers hem als een gedreven knorrepot speelt die zielsveel van zijn vrouw en kinderen houdt - in tegenstelling tot zijn opponenten, die zich met ballet en lichtekooien bezighouden.[3] 
97 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[4]