iezegrim
- ie·ze·grim
- In de betekenis van ‘brompot’ voor het eerst aangetroffen in 1401 [1]
- Naar een van de hoofdpersonages uit het 12e-eeuwse dierdicht Ysengrimus, die tevens voorkomt in Van den vos Reynaerde [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | iezegrim | iezegrims iezegrimmen |
verkleinwoord | iezegrimmetje | iezegrimmetjes |
de iezegrim m
- iemand die neigt tot mopperen
- Wat een iezegrim is dat, zeg!
- ▸ Hij wordt een echte iezegrim. Voor de kooplui maakt dat niet uit. Die laten hem gewoon links liggen. Maar de klanten doen dat op den duur ook.[3]
1. iemand die neigt tot mopperen
- Het woord iezegrim staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "iezegrim" herkend door:
36 % | van de Nederlanders; |
20 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "iezegrim" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ iezegrim op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron J.W. Klijn“Rinus vindt zijn bestemming”, digitale editie (2008), p. 135
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be