• zuur·kij·ker
enkelvoud meervoud
naamwoord zuurkijker zuurkijkers
verkleinwoord zuurkijkertje zuurkijkertjes

de zuurkijkerm

  1. iemand die een boze gelaatsexpressie heeft
    • En zoals al het mooie op deze wereld is ook deze overdaad te danken aan Louis van Gaal, die midden jaren negentig niet alleen van beroepsfronsers Frank en Ronald de Boer wereldsterren kleide, maar ook een plekje inruimde voor zuurkijkers als Overmars, Litmanen, Bogarde en Davids. Jaap Stam – nog zo’n prima baler: niemand kon zo dreigend uit zijn onder het afdak van zijn voorhoofd liggende ogen kijken na een nederlaag als de Tank van Kampen. [2] 
    • Klopt het dat mannen die vrouwen aan het lachen brengen, hen sneller versieren dan droogstoppels? Van De Vijver lacht: 'Dat heb ik nog niet geprobeerd. Maar het is wel zo dat als je naar iemand lacht je een glimlach terugkrijgt. Dat is altijd een goed begin. Zuurkijkers winnen geen sympathie, optimisten trekken een groep mee.' [3] 
80 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[4]