• bul·le·bak
enkelvoud meervoud
naamwoord bullebak bullebakken
verkleinwoord bullebakje bullebakjes

de bullebakm

  1. (persoon) iemand die anderen angst aanjaagt om ze te laten doen wat hij wil
    • Moeder, ´k ben zo bang van de bullebak. Bang van de bullebak, bang van de bullebak. Moeder, ´k ben zo bang van de bullebak. Kijk, daar komt ie aan. (Annie M.G. Schmidt). 
96 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]