Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • twee·zij·dig
Woordherkomst en -opbouw
  • Samenstellende afleiding van twee en zijde met het achtervoegsel -ig
stellend
onverbogen tweezijdig
verbogen tweezijdige
partitief tweezijdigs

Bijvoeglijk naamwoord

tweezijdig

  1. met, of aan twee kanten, belangen, partijen etc;
    • Het papier is tweezijdig bedrukt. 
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be