lateraal
- la·te·raal
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘ter zijde’ voor het eerst aangetroffen in 1777 [1]
- afgeleid van het Franse lateral of het Latijnse 'latus' (zijde, kant) met het achtervoegsel -aal [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | lateraal | lateraler | lateraalst |
verbogen | laterale | lateralere | lateraalste |
partitief | lateraals | lateralers | - |
lateraal
- (medisch) aan de zijkant (buitenkant)
- (taalkunde) (van klanken) waarvan bij de vorming de lucht langs beide zijden van de tong passeert
- bilateraal, contralateraal, heterolateraal, homolateraal, ipsilateraal, multilateraal, trilateraal, unilateraal
1. aan de zijkant (buitenkant)
- Het woord lateraal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "lateraal" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "lateraal" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ lateraal op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be