tussenkomen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van tussenkomen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | tussenkomen | tussen te komen | ||||||
toekomend | zullen tussenkomen tussen zullen komen |
te zullen tussenkomen tussen te zullen komen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | zijn tussengekomen | te zijn tussengekomen | ||||||
toekomend | tussengekomen zullen zijn | tussengekomen te zullen zijn | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
tussenkomend | tussengekomen | ev. kom tussen |
mv. verouderd komt tussen |
kome tussen (bijzin) tussenkome | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | kom tussen | komt tussen | komt tussen | komt tussen | komt tussen | komen tussen | komen tussen | komen tussen | |
verleden (o.v.t.) | kwam tussen | kwam tussen | kwam tussen | kwaamt tussen | kwam tussen | kwamen tussen | kwamen tussen | kwamen tussen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal tussenkomen | zult/zal tussenkomen | zult/zal tussenkomen | zult tussenkomen | zal tussenkomen | zullen tussenkomen | zullen tussenkomen | zullen tussenkomen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou tussenkomen | zou tussenkomen | zou(dt) tussenkomen | zoudt tussenkomen | zou tussenkomen | zouden tussenkomen | zouden tussenkomen | zouden tussenkomen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | tussenkom | tussenkomt | tussenkomt | tussenkomt | tussenkomt | tussenkomen | tussenkomen | tussenkomen | |
verleden (o.v.t.) | tussenkwam | tussenkwam | tussenkwam | tussenkwaamt | tussenkwam | tussenkwamen | tussenkwamen | tussenkwamen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal tussenkomen tussen zal komen |
zult/zal tussenkomen tussen zult/zal komen |
zult/zal tussenkomen tussen zult/zal komen |
zult tussenkomen tussen zult komen |
zal tussenkomen tussen zal komen |
zullen tussenkomen tussen zullen komen |
zullen tussenkomen tussen zullen komen |
zullen tussenkomen tussen zullen komen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou tussenkomen tussen zou komen |
zou tussenkomen tussen zou komen |
zou(dt) tussenkomen tussen zou(dt) komen |
zoudt tussenkomen tussen zoudt komen |
zou tussenkomen tussen zou komen |
zouden tussenkomen tussen zouden komen |
zouden tussenkomen tussen zouden komen |
zouden tussenkomen tussen zouden komen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben tussengekomen | bent tussengekomen | bent/is tussengekomen | zijt tussengekomen | is tussengekomen | zijn tussengekomen | zijn tussengekomen | zijn tussengekomen | |
verleden (v.v.t.) | was tussengekomen | was tussengekomen | was tussengekomen | waart tussengekomen | was tussengekomen | waren tussengekomen | waren tussengekomen | waren tussengekomen | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal tussengekomen zijn | zal/zult tussengekomen zijn | zult/zal tussengekomen zijn | zult tussengekomen zijn | zal tussengekomen zijn | zullen tussengekomen zijn | zullen tussengekomen zijn | zullen tussengekomen zijn | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou tussengekomen zijn | zou tussengekomen zijn | zou/zoudt tussengekomen zijn | zoudt tussengekomen zijn | zou tussengekomen zijn | zouden tussengekomen zijn | zouden tussengekomen zijn | zouden tussengekomen zijn |