• tur·ne·re
  • Afleiding van het Latijnse werkwoord tornare, dat van het Latijnse zelfstandige naamwoord tornus komt.
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
turnere
turnerer
turnerede
turneret
volledig

turnere

  1. op tournee gaan
    «1823 fik Carl Becker, 1780-1862, selvstændig dansk teaterbevilling til provinsen og turnerede med et velrenommeret tysk selskab.»
    1823 verkreeg Carl Becker (1780-1862) een eigen Deense theatervergunning voor de provincie en ging op tournee met een gerenommeerde Duitse toneelvereniging.
  2. (figuurlijk) een taalkundige uitdrukking een specifieke, vaak elegante of geestige vorm geven, andes formuleren
  3. (figuurlijk) lummelen, rondhangen, slampampen
  • [1]: rejse rundt


  • tur·ne·re
  • [1]: Afleiding van het Noorse woord turné.
  • [2-4]: Afleiding van het Latijnse werkwoord tornare, dat van het Latijnse zelfstandige naamwoord tornus komt.
vervoeging
onbepaalde wijs turnere
tegenwoordige tijd turnerer
verleden tijd turnerte
voltooid
deelwoord
turnert
onvoltooid
deelwoord
turnerende
lijdende vorm turneres
gebiedende wijs turner
vervoegingsklasse Klasse 2 zwak
opmerking

turnere

  1. op tournee gaan
  2. (sport) aan een sportief toernooi deelnemen
  3. aan een sportief riddertoernooi deelnemen|op elegente, snedige manier op een repliek antwoorden
  4. (figuurlijk) beantwoorden, op elegente, snedige manier op een repliek antwoorden
    «turnere replikker med stort vidd»
    replieken met veel humor beantwoorden
  • [1]: dra på turné


  • tur·ne·re
  • [1]: Afleiding van het Noorse woord turné.
  • [2-6]: Afleiding van het Latijnse werkwoord tornare, dat van het Latijnse zelfstandige naamwoord tornus komt.
vervoeging
onbepaalde wijs turnere
turnera
tegenwoordige tijd turnerer
verleden tijd turnerte
voltooid
deelwoord
turnert
onvoltooid
deelwoord
turnerande
lijdende vorm turnerast
gebiedende wijs turner
vervoegingsklasse Klasse 2 zwak
opmerking

turnere

  1. op tournee gaan
  2. (sport) aan een sportief toernooi deelnemen
  3. aan een sportief riddertoernooi deelnemen
  4. (figuurlijk) beantwoorden, op elegente, snedige manier op een repliek antwoorden
    «turnere replikken med stort vidd»
    een repliek met veel humor beantwoorden
  5. (figuurlijk) aankunnen, onder de knie krijgen
  6. (figuurlijk) woeden, vernielen, verwoesten, lawaai maken,
    «det er fælt kor de turnerer»
    het is afgrijselijk hoe de woeden
  • [5]: turnere situasjonen
een situatie onder de knie krijgen