turken/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van turken
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		turken			te turken
	toekomend		zullen turken			te zullen turken
voltooid	tegenwoordig		hebben geturkt			te hebben geturkt
	toekomend		geturkt zullen hebben			geturkt te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	turkend		geturkt			ev. turk	mv. verouderd turkt	turke
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	turk	turkt	turkt	turkt	turkt	turken	turken	turken
verleden (o.v.t.)	turkte	turkte	turkte	turkte	turkte	turkten	turkten	turkten
toekomend (o.t.t.t.)	zal turken	zult/zal turken	zult/zal turken	zult turken	zal turken	zullen turken	zullen turken	zullen turken
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou turken	zou turken	zou(dt) turken	zoudt turken	zou turken	zouden turken	zouden turken	zouden turken
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geturkt	hebt geturkt	hebt/heeft geturkt	hebt geturkt	heeft geturkt	hebben geturkt	hebben geturkt	hebben geturkt
verleden (v.v.t.)	had geturkt	had geturkt	had geturkt	hadt geturkt	had geturkt	hadden geturkt	hadden geturkt	hadden geturkt
toekomend (v.t.t.t.)	zal geturkt hebben	zal/zult geturkt hebben	zult/zal geturkt hebben	zult geturkt hebben	zal geturkt hebben	zullen geturkt hebben	zullen geturkt hebben	zullen geturkt hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geturkt hebben	zou geturkt hebben	zou/zoudt geturkt hebben	zoudt geturkt hebben	zou geturkt hebben	zouden geturkt hebben	zouden geturkt hebben	zouden geturkt hebben