Nederlands

 
trouwring
Uitspraak
Woordafbreking
  • trouw·ring
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord trouwring trouwringen
verkleinwoord trouwringetje trouwringetjes

Zelfstandig naamwoord

trouwring m [1]

  1. ring als symbool van huwelijkstrouw die de partners bij het afsluiten van een huwelijk bij elkaar aanbrengen
    • Sanne en Valentijn hadden veel moeite een geschikte trouwring te vinden 
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen