Nederlands

 
1. De troonbestijging van koningin Beatrix   op 30 april 1980.
Uitspraak
Woordafbreking
  • troons·be·stij·ging
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord troonsbestijging troonsbestijgingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de troonsbestijgingv

  1. aanvaarding van vorstelijke macht, met de daarbij horende ceremonie
     En nadat zij nog wat gepraat hadden over de troonsbestijging van koning Milan en de grote gevolgen, die dit zou kunnen hebben, gingen zij na de tweede bel uiteen en zochten hun eigen coupé weer op.[2]
     Eigenlijk was het de bedoeling dat de koning al een jaar na zijn troonsbestijging in 2013 het door zijn moeder verlaten Huis ten Bosch zou betrekken. Maar het komt er pas nu van doordat de renovatie van dit woonpaleis, met een vloeroppervlak van bijna 9000 vierkante meter, jaren langer duurde dan gepland en ook veel meer kostte dan begroot (63,1 miljoen euro in plaats van 35 miljoen euro).[3]
Synoniemen
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Anna Karenina”   (1877), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028276062
  3.   Weblink bron
    Piet van Asseldonk
    “De koning verhuist, er komt weer een Oranjepaleis vrij” (03-11-2018), NOS