tractor
Niet te verwarren met: Traktor, traktor |
- trac·tor
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘trekker van voertuigen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1928 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tractor | tractoren tractors |
verkleinwoord | tractortje | tractortjes |
de tractor m
- (techniek), (verkeer) motorvoertuig dat dient tot het voorttrekken van landbouwwerktuigen, machines enz
- Die tractor blokkeerde een tijdlang alle verkeer op de weg.
motorvoertuig
- Het woord tractor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tractor" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "tractor" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
tractor m
enkelvoud | meervoud |
---|---|
tractor | tractors |
tractor
tractor m
tractor m
- (Braziliaans Portugees) trator
enkelvoud | meervoud |
---|---|
tractor | tractores |
tractor m