• tor·ment
enkelvoud meervoud
naamwoord torment tormenten
verkleinwoord - -

het tormento

  1. iets dat pijn doet, leed toebrengt
    • Deze ondoordachte echtverbintenis brengt haar niets dan ontgoochelingen en verkeert weldra in een hels torment. [2]
    • De laatste vakken na het torment bij Kroner vielen uiteraard weer mee. [3]
  2. activiteit om een ander opzettelijk pijn te bezorgen
    • ‘Skoropadski had zich in het hoofd gehaald dat ik de toedracht rond het neerhalen van MX17 kende, zoals ook de Seps dat dachten. De commandant hoopte het geheim uit me te kunnen folteren, om zo zelf de dertig miljoen tipgeld van Rikscha in de wacht te slepen… zogenaamd om zijn mannen van scherfvesten en nachtkijkers te voorzien.’ ‘U heeft uw kaken kennelijk aardig op elkaar weten te houden,’ zei Grenouille. En ik, de verkeerde toon aanslaand: ‘Misschien won mijn hebzucht het van de pijn… En wat die verkrachting betreft, door te veinzen dat ik het niet erg vond, lieten ze me op dit onderdeel van het torment verder met rust. Een gok, maar het werkte.’ [4]
  3. pijn die wordt gevoeld
    • Hendrik Jan Schoo mag dan al een eeuwige zoeker en denker zijn, hij kan ook uitpakken met een Latijns torment. En: het hart kan breken voor schoonheid en broosheid. Als ik hem 's avonds door de stad zag lopen, dacht ik altijd: daar loopt een man alleen, inherent verweesd in de zware tred. Misschien wel een man met spijt? [5]
    • Perks romantiek is voor mij nog altijd geloofwaardig, die van Kloos verschijnt als pose, als braaf geacteerd torment: (…) [6]
58 % van de Nederlanders;
57 % van de Vlamingen.[7]


vervoeging
onbepaalde wijs to  torment 
he/she/it  torments 
verleden tijd  tormented 
voltooid
deelwoord
 tormented 
onvoltooid
deelwoord
 tormenting 
gebiedende wijs  torment 

torment

  1. pijnigen, folteren


torment o / m

  1. pijniging, kwelling
  2. foltering
  3. folterwerktuig
  4. (figuurlijk) gesel, plaag