• mar·te·ling
enkelvoud meervoud
naamwoord marteling martelingen
verkleinwoord - -

de martelingv

  1. het opzettelijk toebrengen van pijn en letsel aan een gevangene die zich niet weren kan
    • De martelingen in die gevangenis zijn berucht. 
  2. (figuurlijk) iets dat heel pijnlijk is
     In het kantoor aan de Strandvâgen had het niet gevoeld alsof de bandopname langer duurde dan tien minuten. Hier in de rechtszaal was het alsof die nooit zou eindigen, een eeuwigdurende marteling.[1]
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]
  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044633535
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be