Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mar·te·len
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘folteren’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1276 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
martelen
martelde
gemarteld
zwak -d volledig

Werkwoord

martelen

  1. overgankelijk een gevangene onderwerpen aan lichamelijke en/of geestelijke pijniging, voornamelijk teneinde informatie los te krijgen
    • Ondanks dat de gevangenen werden gemarteld lieten ze niets los. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen