Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mar·te·laar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord martelaar martelaars
martelaren
verkleinwoord martelaartje martelaartjes

Zelfstandig naamwoord

de martelaarm [2]

  1. iemand die voor een goede zaak lijdt of sterft en daarmee tot symbool wordt gezien van de strijd voor die zaak, iemand die gemarteld wordt of is
    • De martelaar pleegde zelfmoord voor zijn geloof. 
     Of zou het te theatraal lijken tussen al die theaterspecialisten? Alsof ze de martelaar wilde spelen? Want zoals gezegd, iedereen wist toch al wat er was gebeurd.[3]
  2. iemand die anderen martelt
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen