toerusten/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van toerusten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | toerusten | toe te rusten | ||||||||
toekomend | zullen toerusten toe zullen rusten |
te zullen toerusten toe te zullen rusten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben toegerust | te hebben toegerust | ||||||||
toekomend | toegerust zullen hebben | toegerust te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
toerustend | toegerust | ev. rust toe |
mv. verouderd rust toe |
ruste toe (bijzin) toeruste | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | rust toe | rust toe | rust toe | rust toe | rust toe | rusten toe | rusten toe | rusten toe | |||
verleden (o.v.t.) | rustte toe | rustte toe | rustte toe | rustte toe | rustte toe | rustten toe | rustten toe | rustten toe | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal toerusten | zult/zal toerusten | zult/zal toerusten | zult toerusten | zal toerusten | zullen toerusten | zullen toerusten | zullen toerusten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou toerusten | zou toerusten | zou(dt) toerusten | zoudt toerusten | zou toerusten | zouden toerusten | zouden toerusten | zouden toerusten | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | toerust | toerust | toerust | toerust | toerust | toerusten | toerusten | toerusten | |||
verleden (o.v.t.) | toerustte | toerustte | toerustte | toerustte | toerustte | toerustten | toerustten | toerustten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal toerusten toe zal rusten |
zult/zal toerusten toe zult/zal rusten |
zult/zal toerusten toe zult/zal rusten |
zult toerusten toe zult rusten |
zal toerusten toe zal rusten |
zullen toerusten toe zullen rusten |
zullen toerusten toe zullen rusten |
zullen toerusten toe zullen rusten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou toerusten toe zou rusten |
zou toerusten toe zou rusten |
zou(dt) toerusten toe zou(dt) rusten |
zoudt toerusten toe zoudt rusten |
zou toerusten toe zou rusten |
zouden toerusten toe zouden rusten |
zouden toerusten toe zouden rusten |
zouden toerusten toe zouden rusten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb toegerust | hebt toegerust | hebt/heeft toegerust | hebt toegerust | heeft toegerust | hebben toegerust | hebben toegerust | hebben toegerust | |||
verleden (v.v.t.) | had toegerust | had toegerust | had toegerust | hadt toegerust | had toegerust | hadden toegerust | hadden toegerust | hadden toegerust | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal toegerust hebben | zal/zult toegerust hebben | zult/zal toegerust hebben | zult toegerust hebben | zal toegerust hebben | zullen toegerust hebben | zullen toegerust hebben | zullen toegerust hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou toegerust hebben | zou toegerust hebben | zou/zoudt toegerust hebben | zoudt toegerust hebben | zou toegerust hebben | zouden toegerust hebben | zouden toegerust hebben | zouden toegerust hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm toegerust worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt toegerust | er is toegerust | |||||||||
verleden | er werd toegerust | er was toegerust | |||||||||
toekomend | er zal toegerust worden | er zal toegerust zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou toegerust worden | er zou toegerust zijn | |||||||||
lijdende vorm toegerust worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | toegerust worden | toegerust te worden | ||||||||
toekomend | toegerust zullen worden | toegerust te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | toegerust zijn | toegerust te zijn | ||||||||
toekomend | toegerust zullen zijn | toegerust te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word toegerust | wordt toegerust | wordt toegerust | wordt toegerust | wordt toegerust | worden toegerust | worden toegerust | worden toegerust | |||
verleden (o.v.t.) | werd toegerust | werd toegerust | werd toegerust | werdt toegerust | werd toegerust | werden toegerust | werden toegerust | werden toegerust | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal toegerust worden | zult toegerust worden | zult toegerust worden | zult toegerust worden | zal toegerust worden | zullen toegerust worden | zullen toegerust worden | zullen toegerust worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou toegerust worden | zou toegerust worden | zou/zoudt toegerust worden | zoudt toegerust worden | zou toegerust worden | zouden toegerust worden | zouden toegerust worden | zouden toegerust worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben toegerust | bent toegerust | bent/is toegerust | zijt toegerust | is toegerust | zijn toegerust | zijn toegerust | zijn toegerust | |||
verleden (v.v.t.) | was toegerust | was toegerust | was toegerust | waart toegerust | was toegerust | waren toegerust | waren toegerust | waren toegerust | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal toegerust zijn | zult toegerust zijn | zult toegerust zijn | zult toegerust zijn | zal toegerust zijn | zullen toegerust zijn | zullen toegerust zijn | zullen toegerust zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou toegerust zijn | zou toegerust zijn | zou/zoudt toegerust zijn | zoudt toegerust zijn | zou toegerust zijn | zouden toegerust zijn | zouden toegerust zijn | zouden toegerust zijn |