toelopen
- toe·lo·pen
- samenstelling van toe en lopen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
toelopen |
liep toe |
toegelopen |
klasse 7 | volledig |
toelopen [1]
- onovergankelijk toeschieten, toesnellen, afgaan op, afkomen op, gaan naar
- onovergankelijk uitlopen, eindigen
1.
de toelopen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord toeloop
- Het woord toelopen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "toelopen" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be