acudir
- a·cu·dir
acudir
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
acudir |
acudía |
acudido |
volledig |
- onovergankelijk (~ a) afkomen op, afgaan op, gaan naar
- overkomen, gebeuren
- toesnellen, toeschieten, ter hulp schieten
- zich wenden tot, de hulp inroepen van
- [1] ir
- [2] sobrevenir
- [3] ayudar
- [4] recurrir
- acudir in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española