toebijten/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van toebijten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | toebijten | toe te bijten | ||||||||
toekomend | zullen toebijten toe zullen bijten |
te zullen toebijten toe te zullen bijten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben toegebeten | te hebben toegebeten | ||||||||
toekomend | toegebeten zullen hebben | toegebeten te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
toebijtend | toegebeten | ev. bijt toe |
mv. verouderd bijt toe |
bijte toe (bijzin) toebijte | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | bijt toe | bijt toe | bijt toe | bijt toe | bijt toe | bijten toe | bijten toe | bijten toe | |||
verleden (o.v.t.) | beet toe | beet toe | beet toe | beet toe | beet toe | beten toe | beten toe | beten toe | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal toebijten | zult/zal toebijten | zult/zal toebijten | zult toebijten | zal toebijten | zullen toebijten | zullen toebijten | zullen toebijten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou toebijten | zou toebijten | zou(dt) toebijten | zoudt toebijten | zou toebijten | zouden toebijten | zouden toebijten | zouden toebijten | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | toebijt | toebijt | toebijt | toebijt | toebijt | toebijten | toebijten | toebijten | |||
verleden (o.v.t.) | toebeet | toebeet | toebeet | toebeet | toebeet | toebeten | toebeten | toebeten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal toebijten toe zal bijten |
zult/zal toebijten toe zult/zal bijten |
zult/zal toebijten toe zult/zal bijten |
zult toebijten toe zult bijten |
zal toebijten toe zal bijten |
zullen toebijten toe zullen bijten |
zullen toebijten toe zullen bijten |
zullen toebijten toe zullen bijten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou toebijten toe zou bijten |
zou toebijten toe zou bijten |
zou(dt) toebijten toe zou(dt) bijten |
zoudt toebijten toe zoudt bijten |
zou toebijten toe zou bijten |
zouden toebijten toe zouden bijten |
zouden toebijten toe zouden bijten |
zouden toebijten toe zouden bijten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb toegebeten | hebt toegebeten | hebt/heeft toegebeten | hebt toegebeten | heeft toegebeten | hebben toegebeten | hebben toegebeten | hebben toegebeten | |||
verleden (v.v.t.) | had toegebeten | had toegebeten | had toegebeten | hadt toegebeten | had toegebeten | hadden toegebeten | hadden toegebeten | hadden toegebeten | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal toegebeten hebben | zal/zult toegebeten hebben | zult/zal toegebeten hebben | zult toegebeten hebben | zal toegebeten hebben | zullen toegebeten hebben | zullen toegebeten hebben | zullen toegebeten hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou toegebeten hebben | zou toegebeten hebben | zou/zoudt toegebeten hebben | zoudt toegebeten hebben | zou toegebeten hebben | zouden toegebeten hebben | zouden toegebeten hebben | zouden toegebeten hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm toegebeten worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt toegebeten | er is toegebeten | |||||||||
verleden | er werd toegebeten | er was toegebeten | |||||||||
toekomend | er zal toegebeten worden | er zal toegebeten zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou toegebeten worden | er zou toegebeten zijn | |||||||||
lijdende vorm toegebeten worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | toegebeten worden | toegebeten te worden | ||||||||
toekomend | toegebeten zullen worden | toegebeten te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | toegebeten zijn | toegebeten te zijn | ||||||||
toekomend | toegebeten zullen zijn | toegebeten te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | — | — | — | — | wordt toegebeten | — | — | worden toegebeten | |||
verleden (o.v.t.) | — | — | — | — | werd toegebeten | — | — | werden toegebeten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | — | — | — | — | zal toegebeten worden | — | — | zullen toegebeten worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | — | — | — | — | zou toegebeten worden | — | — | zouden toegebeten worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | — | — | — | — | is toegebeten | — | — | zijn toegebeten | |||
verleden (v.v.t.) | — | — | — | — | was toegebeten | — | — | waren toegebeten | |||
toekomend (v.t.t.t.) | — | — | — | — | zal toegebeten zijn | — | — | zullen toegebeten zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | — | — | — | — | zou toegebeten zijn | — | — | zouden toegebeten zijn | |||
pseudo-passieve vorm toegebeten krijgen | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | toegebeten krijgen | toegebeten te krijgen | ||||||||
toekomend | toegebeten zullen krijgen | toegebeten te zullen krijgen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | toegebeten gekregen hebben | toegebeten gekregen te hebben | ||||||||
toekomend | toegebeten gekregen zullen hebben | toegebeten gekregen te zullen hebben | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | krijg toegebeten | krijgt toegebeten | krijgt toegebeten | krijgt toegebeten | krijgt toegebeten | krijgen toegebeten | krijgen toegebeten | krijgen toegebeten | |||
verleden (o.v.t.) | kreeg toegebeten | kreeg toegebeten | kreeg toegebeten | kreegt toegebeten | kreeg toegebeten | kregen toegebeten | kregen toegebeten | kregen toegebeten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal toegebeten krijgen | zult toegebeten krijgen | zult toegebeten krijgen | zult toegebeten krijgen | zal toegebeten krijgen | zullen toegebeten krijgen | zullen toegebeten krijgen | zullen toegebeten krijgen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou toegebeten krijgen | zou toegebeten krijgen | zou(dt) toegebeten krijgen | zoudt toegebeten krijgen | zou toegebeten krijgen | zouden toegebeten krijgen | zouden toegebeten krijgen | zouden toegebeten krijgen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | heb toegebeten gekregen | hebt toegebeten gekregen | hebt/heeft toegebeten gekregen | hebt toegebeten gekregen | heeft toegebeten gekregen | hebben toegebeten gekregen | hebben toegebeten gekregen | hebben toegebeten gekregen | |||
verleden (o.v.t.) | had toegebeten gekregen | had toegebeten gekregen | had toegebeten gekregen | hadt toegebeten gekregen | had toegebeten gekregen | hadden toegebeten gekregen | hadden toegebeten gekregen | hadden toegebeten gekregen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal toegebeten gekregen hebben | zult toegebeten gekregen hebben | zult toegebeten gekregen hebben | zult toegebeten gekregen hebben | zal toegebeten gekregen hebben | zullen toegebeten gekregen hebben | zullen toegebeten gekregen hebben | zullen toegebeten gekregen hebben | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou toegebeten gekregen hebben | zou toegebeten gekregen hebben | zou(dt) toegebeten gekregen hebben | zoudt toegebeten gekregen hebben | zou toegebeten gekregen hebben | zouden toegebeten gekregen hebben | zouden toegebeten gekregen hebben | zouden toegebeten gekregen hebben |