tjompen/vervoeging

"springen"

vervoeging van de bedrijvende vorm van tjompen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		tjompen			te tjompen
	toekomend		zullen tjompen			te zullen tjompen
voltooid	tegenwoordig		zijn getjompt			te zijn getjompt
	toekomend		getjompt zullen zijn			getjompt te zullen zijn
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	tjompend		getjompt			ev. tjomp	mv. verouderd tjompt	tjompe
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	tjomp	tjompt	tjompt	tjompt	tjompt	tjompen	tjompen	tjompen
verleden (o.v.t.)	tjompte	tjompte	tjompte	tjompte	tjompte	tjompten	tjompten	tjompten
toekomend (o.t.t.t.)	zal tjompen	zult/zal tjompen	zult/zal tjompen	zult tjompen	zal tjompen	zullen tjompen	zullen tjompen	zullen tjompen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou tjompen	zou tjompen	zou(dt) tjompen	zoudt tjompen	zou tjompen	zouden tjompen	zouden tjompen	zouden tjompen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben getjompt	bent getjompt	bent/is getjompt	zijt getjompt	is getjompt	zijn getjompt	zijn getjompt	zijn getjompt
verleden (v.v.t.)	was getjompt	was getjompt	was getjompt	waart getjompt	was getjompt	waren getjompt	waren getjompt	waren getjompt
toekomend (v.t.t.t.)	zal getjompt zijn	zal/zult getjompt zijn	zult/zal getjompt zijn	zult getjompt zijn	zal getjompt zijn	zullen getjompt zijn	zullen getjompt zijn	zullen getjompt zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou getjompt zijn	zou getjompt zijn	zou/zoudt getjompt zijn	zoudt getjompt zijn	zou getjompt zijn	zouden getjompt zijn	zouden getjompt zijn	zouden getjompt zijn

"verzuipen"

vervoeging van de bedrijvende vorm van tjompen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		tjompen			te tjompen
	toekomend		zullen tjompen			te zullen tjompen
voltooid	tegenwoordig		hebben getjompt			te hebben getjompt
	toekomend		getjompt zullen hebben			getjompt te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	tjompend		getjompt			ev. tjomp	mv. verouderd tjompt	tjompe
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	tjomp	tjompt	tjompt	tjompt	tjompt	tjompen	tjompen	tjompen
verleden (o.v.t.)	tjompte	tjompte	tjompte	tjompte	tjompte	tjompten	tjompten	tjompten
toekomend (o.t.t.t.)	zal tjompen	zult/zal tjompen	zult/zal tjompen	zult tjompen	zal tjompen	zullen tjompen	zullen tjompen	zullen tjompen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou tjompen	zou tjompen	zou(dt) tjompen	zoudt tjompen	zou tjompen	zouden tjompen	zouden tjompen	zouden tjompen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb getjompt	hebt getjompt	hebt/heeft getjompt	hebt getjompt	heeft getjompt	hebben getjompt	hebben getjompt	hebben getjompt
verleden (v.v.t.)	had getjompt	had getjompt	had getjompt	hadt getjompt	had getjompt	hadden getjompt	hadden getjompt	hadden getjompt
toekomend (v.t.t.t.)	zal getjompt hebben	zal/zult getjompt hebben	zult/zal getjompt hebben	zult getjompt hebben	zal getjompt hebben	zullen getjompt hebben	zullen getjompt hebben	zullen getjompt hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou getjompt hebben	zou getjompt hebben	zou/zoudt getjompt hebben	zoudt getjompt hebben	zou getjompt hebben	zouden getjompt hebben	zouden getjompt hebben	zouden getjompt hebben
onpersoonlijke lijdende vorm getjompt worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt getjompt				er is getjompt
verleden	er werd getjompt				er was getjompt
toekomend	er zal getjompt worden				er zal getjompt zijn
voorwaardelijk	er zou getjompt worden				er zou getjompt zijn
lijdende vorm getjompt worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		getjompt worden			getjompt te worden
	toekomend		getjompt zullen worden			getjompt te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		getjompt zijn			getjompt te zijn
	toekomend		getjompt zullen zijn			getjompt te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word getjompt	wordt getjompt	wordt getjompt	wordt getjompt	wordt getjompt	worden getjompt	worden getjompt	worden getjompt
verleden (o.v.t.)	werd getjompt	werd getjompt	werd getjompt	werdt getjompt	werd getjompt	werden getjompt	werden getjompt	werden getjompt
toekomend (o.t.t.t.)	zal getjompt worden	zult getjompt worden	zult getjompt worden	zult getjompt worden	zal getjompt worden	zullen getjompt worden	zullen getjompt worden	zullen getjompt worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou getjompt worden	zou getjompt worden	zou/zoudt getjompt worden	zoudt getjompt worden	zou getjompt worden	zouden getjompt worden	zouden getjompt worden	zouden getjompt worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben getjompt	bent getjompt	bent/is getjompt	zijt getjompt	is getjompt	zijn getjompt	zijn getjompt	zijn getjompt
verleden (v.v.t.)	was getjompt	was getjompt	was getjompt	waart getjompt	was getjompt	waren getjompt	waren getjompt	waren getjompt
toekomend (v.t.t.t.)	zal getjompt zijn	zult getjompt zijn	zult getjompt zijn	zult getjompt zijn	zal getjompt zijn	zullen getjompt zijn	zullen getjompt zijn	zullen getjompt zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou getjompt zijn	zou getjompt zijn	zou/zoudt getjompt zijn	zoudt getjompt zijn	zou getjompt zijn	zouden getjompt zijn	zouden getjompt zijn	zouden getjompt zijn