Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ther·mo·me·ter
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘temperatuurmeter’ voor het eerst aangetroffen in 1636 [1]
  • afgeleid van meter met het voorvoegsel thermo- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord thermometer thermometers
verkleinwoord thermometertje thermometertjes

Zelfstandig naamwoord

de thermometerm

  1. een meetinstrument om temperaturen te meten
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen