therapie
- the·ra·pie
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘geneeswijze’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | therapie | therapieën |
verkleinwoord | therapietje | therapietjes |
de therapie v
- (medisch) een methode om aan de genezing van zieken te werken
- Hij krijgt drie dagen per week therapie.
1. een methode om aan de genezing van zieken te werken
- Het woord therapie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "therapie" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "therapie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ therapie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be