• ter·wijl
  • in de betekenis van ‘onderschikkend voegwoord’ voor het eerst aangetroffen in 1629 [1]
  • van Middelnederlands terwilen dat/als ..- in de tijd dat..

terwijl

  1. gedurende de periode dat nog een andere actie aan de gang is
    • Terwijl hij telefoneerde, kookte de soep over. 
     Ze maakten uitgebreid filmpjes en juichten bij elke donderslag terwijl ik juist dieper in mijn slaapzak kroop.[2]
  2. hoewel.
    • Hij deed het toch, terwijl hij erg goed wist dat het verboden was. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]