tendens
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ten·dens
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘bedoeling’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- Afgeleid van het Engelse tendency
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tendens | tendensen tendenzen |
verkleinwoord | tendensje | tendensjes |
Zelfstandig naamwoord
- beweging in bepaalde richting, neiging
- Het besluit is nog niet gevallen, maar het geeft wel een tendens aan.
- Dat is een gevaarlijke tendens, die onmiddellijk beteugeld moet worden!
- bedoeling
Synoniemen
- [1] trend
Vertalingen
1. beweging in bepaalde richting, neiging
Gangbaarheid
- Het woord tendens staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "tendens" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |