telkens
- tel·kens
- In de betekenis van ‘bijwoord van tijd: iedere keer’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1613 [1]
telkens
- elke keer
- Telkens als je dit plein oversteekt, word je door al die verkopers aangesproken.
- ▸ Het pad gaat zelden rechtstreeks de berghelling op, er zijn telkens van die eindeloze haarspelden die zigzaggend de berg op en af gaan.[2]
- steeds
- Hij moet telkens hoesten.
- [1]: steeds weer, steeds opnieuw
- [2]: herhaaldelijk
- [1-2]: telkens als, telkens wanneer, telkens weer
- [1]: telkenmaal
- [2]: aanhoudend, alsmaar, gestaag, ieder ogenblik, keer op keer
- telkens als
1. elke keer
2. steeds
- Het woord telkens staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "telkens" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "telkens" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be