alsmaar
- als·maar
- Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘bijwoord van tijd: voortdurend’ voor het eerst aangetroffen in 1928 [1]
- samenstelling van als en maar [2]
alsmaar
- bij voortduring en herhaling
- Hij heeft het alsmaar over zijn ex-vrouw. Zouden ze weer iets hebben?
- ▸ In Individualism and the Economic Order uit 1948 betoogde de conservatieve Oostenrijkse econoom Friedrich Hayek dat er voor ondernemingen niets anders op zat dan alsmaar concurrerender en agressiever te opereren om het hoofd boven water te houden.[3]
- Het woord alsmaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "alsmaar" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "alsmaar" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ alsmaar op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “Hoe overleef ik de moderne wereld” (2022), Atlas Contact , ISBN 9789045045979
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be