televisietoestel
- te·le·vi·sie·toe·stel
- samenstelling van televisie en toestel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | televisietoestel | televisietoestellen |
verkleinwoord | televisietoestelletje | televisietoestelletjes |
het televisietoestel o
- (elektronica) een toestel dat een elektrisch of elektromagnetisch signaal omzet in beeld en geluid
- Hij heeft een nieuw televisietoestel gekocht.
- ▸ Acke kwam teleurgesteld onze kamer uit, waar hij geen verrassing had gevonden, maar ook hij zette grote ogen op toen hij het televisietoestel zag.[1]
- tv-toestel, tv, televisieapparaat, televisie, kijkbuis, buis [3], kast, kassie
1. een toestel dat een elektrisch of elektromagnetisch signaal omzet in beeld en geluid
- Het woord televisietoestel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "televisietoestel" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044632767
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be