tekortdoen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van tekortdoen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | tekortdoen | tekort te doen | ||||||||
toekomend | zullen tekortdoen tekort zullen doen |
te zullen tekortdoen tekort te zullen doen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben tekortgedaan | te hebben tekortgedaan | ||||||||
toekomend | tekortgedaan zullen hebben | tekortgedaan te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
tekortdoend | tekortgedaan | ev. doe tekort |
mv. verouderd doet tekort |
doe tekort (bijzin) tekortdoe | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | doe tekort | doet tekort | doet tekort | doet tekort | doet tekort | doen tekort | doen tekort | doen tekort | |||
verleden (o.v.t.) | deed tekort | deed tekort | deed tekort | deed tekort | deed tekort | deden tekort | deden tekort | deden tekort | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal tekortdoen | zult/zal tekortdoen | zult/zal tekortdoen | zult tekortdoen | zal tekortdoen | zullen tekortdoen | zullen tekortdoen | zullen tekortdoen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou tekortdoen | zou tekortdoen | zou(dt) tekortdoen | zoudt tekortdoen | zou tekortdoen | zouden tekortdoen | zouden tekortdoen | zouden tekortdoen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | tekortdoe | tekortdoet | tekortdoet | tekortdoet | tekortdoet | tekortdoen | tekortdoen | tekortdoen | |||
verleden (o.v.t.) | tekortdeed | tekortdeed | tekortdeed | tekortdeed | tekortdeed | tekortdeden | tekortdeden | tekortdeden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal tekortdoen tekort zal doen |
zult/zal tekortdoen tekort zult/zal doen |
zult/zal tekortdoen tekort zult/zal doen |
zult tekortdoen tekort zult doen |
zal tekortdoen tekort zal doen |
zullen tekortdoen tekort zullen doen |
zullen tekortdoen tekort zullen doen |
zullen tekortdoen tekort zullen doen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou tekortdoen tekort zou doen |
zou tekortdoen tekort zou doen |
zou(dt) tekortdoen tekort zou(dt) doen |
zoudt tekortdoen tekort zoudt doen |
zou tekortdoen tekort zou doen |
zouden tekortdoen tekort zouden doen |
zouden tekortdoen tekort zouden doen |
zouden tekortdoen tekort zouden doen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb tekortgedaan | hebt tekortgedaan | hebt/heeft tekortgedaan | hebt tekortgedaan | heeft tekortgedaan | hebben tekortgedaan | hebben tekortgedaan | hebben tekortgedaan | |||
verleden (v.v.t.) | had tekortgedaan | had tekortgedaan | had tekortgedaan | hadt tekortgedaan | had tekortgedaan | hadden tekortgedaan | hadden tekortgedaan | hadden tekortgedaan | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal tekortgedaan hebben | zal/zult tekortgedaan hebben | zult/zal tekortgedaan hebben | zult tekortgedaan hebben | zal tekortgedaan hebben | zullen tekortgedaan hebben | zullen tekortgedaan hebben | zullen tekortgedaan hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou tekortgedaan hebben | zou tekortgedaan hebben | zou/zoudt tekortgedaan hebben | zoudt tekortgedaan hebben | zou tekortgedaan hebben | zouden tekortgedaan hebben | zouden tekortgedaan hebben | zouden tekortgedaan hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm tekortgedaan worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt tekortgedaan | er is tekortgedaan | |||||||||
verleden | er werd tekortgedaan | er was tekortgedaan | |||||||||
toekomend | er zal tekortgedaan worden | er zal tekortgedaan zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou tekortgedaan worden | er zou tekortgedaan zijn | |||||||||
lijdende vorm tekortgedaan worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | tekortgedaan worden | tekortgedaan te worden | ||||||||
toekomend | tekortgedaan zullen worden | tekortgedaan te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | tekortgedaan zijn | tekortgedaan te zijn | ||||||||
toekomend | tekortgedaan zullen zijn | tekortgedaan te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word tekortgedaan | wordt tekortgedaan | wordt tekortgedaan | wordt tekortgedaan | wordt tekortgedaan | worden tekortgedaan | worden tekortgedaan | worden tekortgedaan | |||
verleden (o.v.t.) | werd tekortgedaan | werd tekortgedaan | werd tekortgedaan | werdt tekortgedaan | werd tekortgedaan | werden tekortgedaan | werden tekortgedaan | werden tekortgedaan | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal tekortgedaan worden | zult tekortgedaan worden | zult tekortgedaan worden | zult tekortgedaan worden | zal tekortgedaan worden | zullen tekortgedaan worden | zullen tekortgedaan worden | zullen tekortgedaan worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou tekortgedaan worden | zou tekortgedaan worden | zou/zoudt tekortgedaan worden | zoudt tekortgedaan worden | zou tekortgedaan worden | zouden tekortgedaan worden | zouden tekortgedaan worden | zouden tekortgedaan worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben tekortgedaan | bent tekortgedaan | bent/is tekortgedaan | zijt tekortgedaan | is tekortgedaan | zijn tekortgedaan | zijn tekortgedaan | zijn tekortgedaan | |||
verleden (v.v.t.) | was tekortgedaan | was tekortgedaan | was tekortgedaan | waart tekortgedaan | was tekortgedaan | waren tekortgedaan | waren tekortgedaan | waren tekortgedaan | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal tekortgedaan zijn | zult tekortgedaan zijn | zult tekortgedaan zijn | zult tekortgedaan zijn | zal tekortgedaan zijn | zullen tekortgedaan zijn | zullen tekortgedaan zijn | zullen tekortgedaan zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou tekortgedaan zijn | zou tekortgedaan zijn | zou/zoudt tekortgedaan zijn | zoudt tekortgedaan zijn | zou tekortgedaan zijn | zouden tekortgedaan zijn | zouden tekortgedaan zijn | zouden tekortgedaan zijn |