tegenwerpen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van tegenwerpen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | tegenwerpen | tegen te werpen | ||||||||
toekomend | zullen tegenwerpen tegen zullen werpen |
te zullen tegenwerpen tegen te zullen werpen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben tegengeworpen | te hebben tegengeworpen | ||||||||
toekomend | tegengeworpen zullen hebben | tegengeworpen te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
tegenwerpend | tegengeworpen | ev. werp tegen |
mv. verouderd werpt tegen |
werpe tegen (bijzin) tegenwerpe | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | werp tegen | werpt tegen | werpt tegen | werpt tegen | werpt tegen | werpen tegen | werpen tegen | werpen tegen | |||
verleden (o.v.t.) | wierp tegen | wierp tegen | wierp tegen | wierp tegen | wierp tegen | wierpen tegen | wierpen tegen | wierpen tegen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal tegenwerpen | zult/zal tegenwerpen | zult/zal tegenwerpen | zult tegenwerpen | zal tegenwerpen | zullen tegenwerpen | zullen tegenwerpen | zullen tegenwerpen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou tegenwerpen | zou tegenwerpen | zou(dt) tegenwerpen | zoudt tegenwerpen | zou tegenwerpen | zouden tegenwerpen | zouden tegenwerpen | zouden tegenwerpen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | tegenwerp | tegenwerpt | tegenwerpt | tegenwerpt | tegenwerpt | tegenwerpen | tegenwerpen | tegenwerpen | |||
verleden (o.v.t.) | tegenwierp | tegenwierp | tegenwierp | tegenwierp | tegenwierp | tegenwierpen | tegenwierpen | tegenwierpen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal tegenwerpen tegen zal werpen |
zult/zal tegenwerpen tegen zult/zal werpen |
zult/zal tegenwerpen tegen zult/zal werpen |
zult tegenwerpen tegen zult werpen |
zal tegenwerpen tegen zal werpen |
zullen tegenwerpen tegen zullen werpen |
zullen tegenwerpen tegen zullen werpen |
zullen tegenwerpen tegen zullen werpen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou tegenwerpen tegen zou werpen |
zou tegenwerpen tegen zou werpen |
zou(dt) tegenwerpen tegen zou(dt) werpen |
zoudt tegenwerpen tegen zoudt werpen |
zou tegenwerpen tegen zou werpen |
zouden tegenwerpen tegen zouden werpen |
zouden tegenwerpen tegen zouden werpen |
zouden tegenwerpen tegen zouden werpen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb tegengeworpen | hebt tegengeworpen | hebt/heeft tegengeworpen | hebt tegengeworpen | heeft tegengeworpen | hebben tegengeworpen | hebben tegengeworpen | hebben tegengeworpen | |||
verleden (v.v.t.) | had tegengeworpen | had tegengeworpen | had tegengeworpen | hadt tegengeworpen | had tegengeworpen | hadden tegengeworpen | hadden tegengeworpen | hadden tegengeworpen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal tegengeworpen hebben | zal/zult tegengeworpen hebben | zult/zal tegengeworpen hebben | zult tegengeworpen hebben | zal tegengeworpen hebben | zullen tegengeworpen hebben | zullen tegengeworpen hebben | zullen tegengeworpen hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou tegengeworpen hebben | zou tegengeworpen hebben | zou/zoudt tegengeworpen hebben | zoudt tegengeworpen hebben | zou tegengeworpen hebben | zouden tegengeworpen hebben | zouden tegengeworpen hebben | zouden tegengeworpen hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm tegengeworpen worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt tegengeworpen | er is tegengeworpen | |||||||||
verleden | er werd tegengeworpen | er was tegengeworpen | |||||||||
toekomend | er zal tegengeworpen worden | er zal tegengeworpen zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou tegengeworpen worden | er zou tegengeworpen zijn | |||||||||
lijdende vorm tegengeworpen worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | tegengeworpen worden | tegengeworpen te worden | ||||||||
toekomend | tegengeworpen zullen worden | tegengeworpen te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | tegengeworpen zijn | tegengeworpen te zijn | ||||||||
toekomend | tegengeworpen zullen zijn | tegengeworpen te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word tegengeworpen | wordt tegengeworpen | wordt tegengeworpen | wordt tegengeworpen | wordt tegengeworpen | worden tegengeworpen | worden tegengeworpen | worden tegengeworpen | |||
verleden (o.v.t.) | werd tegengeworpen | werd tegengeworpen | werd tegengeworpen | werdt tegengeworpen | werd tegengeworpen | werden tegengeworpen | werden tegengeworpen | werden tegengeworpen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal tegengeworpen worden | zult tegengeworpen worden | zult tegengeworpen worden | zult tegengeworpen worden | zal tegengeworpen worden | zullen tegengeworpen worden | zullen tegengeworpen worden | zullen tegengeworpen worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou tegengeworpen worden | zou tegengeworpen worden | zou/zoudt tegengeworpen worden | zoudt tegengeworpen worden | zou tegengeworpen worden | zouden tegengeworpen worden | zouden tegengeworpen worden | zouden tegengeworpen worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben tegengeworpen | bent tegengeworpen | bent/is tegengeworpen | zijt tegengeworpen | is tegengeworpen | zijn tegengeworpen | zijn tegengeworpen | zijn tegengeworpen | |||
verleden (v.v.t.) | was tegengeworpen | was tegengeworpen | was tegengeworpen | waart tegengeworpen | was tegengeworpen | waren tegengeworpen | waren tegengeworpen | waren tegengeworpen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal tegengeworpen zijn | zult tegengeworpen zijn | zult tegengeworpen zijn | zult tegengeworpen zijn | zal tegengeworpen zijn | zullen tegengeworpen zijn | zullen tegengeworpen zijn | zullen tegengeworpen zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou tegengeworpen zijn | zou tegengeworpen zijn | zou/zoudt tegengeworpen zijn | zoudt tegengeworpen zijn | zou tegengeworpen zijn | zouden tegengeworpen zijn | zouden tegengeworpen zijn | zouden tegengeworpen zijn |