Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tand·arts·boor
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tandartsboor tandartsboren
verkleinwoord tandartsboortje tandartsboortjes

Zelfstandig naamwoord

de tandartsboorm

  1. (medisch) (gereedschap) een soort kleine boor waarmee de tandarts zieke tanden openboort
    • Het geluid van een tandartsboor. 
Synoniemen
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid