syndiceren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van syndiceren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		syndiceren			te syndiceren
	toekomend		zullen syndiceren			te zullen syndiceren
voltooid	tegenwoordig		gesyndiceerd			te gesyndiceerd
	toekomend		gesyndiceerd zullen			gesyndiceerd te zullen
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	syndicerend		gesyndiceerd			ev. syndiceer	mv. verouderd syndiceert	syndicere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	syndiceer	syndiceert	syndiceert	syndiceert	syndiceert	syndiceren	syndiceren	syndiceren
verleden (o.v.t.)	syndiceerde	syndiceerde	syndiceerde	syndiceerde	syndiceerde	syndiceerden	syndiceerden	syndiceerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal syndiceren	zult/zal syndiceren	zult/zal syndiceren	zult syndiceren	zal syndiceren	zullen syndiceren	zullen syndiceren	zullen syndiceren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou syndiceren	zou syndiceren	zou(dt) syndiceren	zoudt syndiceren	zou syndiceren	zouden syndiceren	zouden syndiceren	zouden syndiceren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij