syndiceer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- syn·di·ceer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
syndiceren |
syndiceer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van syndiceren
- Ik syndiceer.
- gebiedende wijs van syndiceren
- Syndiceer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van syndiceren
- Syndiceer je?
Gangbaarheid
- Het woord syndiceer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.