Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • syn·di·ceer

Werkwoord

vervoeging van
syndiceren

syndiceer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van syndiceren
    • Ik syndiceer. 
  2. gebiedende wijs van syndiceren
    • Syndiceer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van syndiceren
    • Syndiceer je? 

Gangbaarheid