sullen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van sullen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | sullen | te sullen | ||||||||
toekomend | zullen sullen | te zullen sullen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben[1]/zijn[2] gesuld | te hebben[1]/zijn[2] gesuld | ||||||||
toekomend | gesuld zullen hebben[1]/zijn[2] | gesuld te zullen hebben[1]/zijn[2] | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
sullend | gesuld | ev. sul |
mv. verouderd sult |
sulle | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | sul | sult | sult | sult | sult | sullen | sullen | sullen | |||
verleden (o.v.t.) | sulde | sulde | sulde | sulde | sulde | sulden | sulden | sulden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal sullen | zult/zal sullen | zult/zal sullen | zult sullen | zal sullen | zullen sullen | zullen sullen | zullen sullen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou sullen | zou sullen | zou(dt) sullen | zoudt sullen | zou sullen | zouden sullen | zouden sullen | zouden sullen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
onpersoonlijke lijdende vorm gesuld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gesuld | er is gesuld | |||||||||
verleden | er werd gesuld | er was gesuld | |||||||||
toekomend | er zal gesuld worden | er zal gesuld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gesuld worden | er zou gesuld zijn | |||||||||
lijdende vorm gesuld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gesuld worden | gesuld te worden | ||||||||
toekomend | gesuld zullen worden | gesuld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gesuld zijn | gesuld te zijn | ||||||||
toekomend | gesuld zullen zijn | gesuld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gesuld | wordt gesuld | wordt gesuld | wordt gesuld | wordt gesuld | worden gesuld | worden gesuld | worden gesuld | |||
verleden (o.v.t.) | werd gesuld | werd gesuld | werd gesuld | werdt gesuld | werd gesuld | werden gesuld | werden gesuld | werden gesuld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gesuld worden | zult gesuld worden | zult gesuld worden | zult gesuld worden | zal gesuld worden | zullen gesuld worden | zullen gesuld worden | zullen gesuld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gesuld worden | zou gesuld worden | zou/zoudt gesuld worden | zoudt gesuld worden | zou gesuld worden | zouden gesuld worden | zouden gesuld worden | zouden gesuld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gesuld | bent gesuld | bent/is gesuld | zijt gesuld | is gesuld | zijn gesuld | zijn gesuld | zijn gesuld | |||
verleden (v.v.t.) | was gesuld | was gesuld | was gesuld | waart gesuld | was gesuld | waren gesuld | waren gesuld | waren gesuld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gesuld zijn | zult gesuld zijn | zult gesuld zijn | zult gesuld zijn | zal gesuld zijn | zullen gesuld zijn | zullen gesuld zijn | zullen gesuld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gesuld zijn | zou gesuld zijn | zou/zoudt gesuld zijn | zoudt gesuld zijn | zou gesuld zijn | zouden gesuld zijn | zouden gesuld zijn | zouden gesuld zijn |