stukmaken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van stukmaken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | stukmaken | stuk te maken | ||||||||
toekomend | zullen stukmaken stuk zullen maken |
te zullen stukmaken stuk te zullen maken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben stukgemaakt | te hebben stukgemaakt | ||||||||
toekomend | stukgemaakt zullen hebben | stukgemaakt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
stukmakend | stukgemaakt | ev. maak stuk |
mv. verouderd maakt stuk |
make stuk (bijzin) stukmake | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | maak stuk | maakt stuk | maakt stuk | maakt stuk | maakt stuk | maken stuk | maken stuk | maken stuk | |||
verleden (o.v.t.) | maakte stuk | maakte stuk | maakte stuk | maakte stuk | maakte stuk | maakten stuk | maakten stuk | maakten stuk | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal stukmaken | zult/zal stukmaken | zult/zal stukmaken | zult stukmaken | zal stukmaken | zullen stukmaken | zullen stukmaken | zullen stukmaken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou stukmaken | zou stukmaken | zou(dt) stukmaken | zoudt stukmaken | zou stukmaken | zouden stukmaken | zouden stukmaken | zouden stukmaken | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | stukmaak | stukmaakt | stukmaakt | stukmaakt | stukmaakt | stukmaken | stukmaken | stukmaken | |||
verleden (o.v.t.) | stukmaakte | stukmaakte | stukmaakte | stukmaakte | stukmaakte | stukmaakten | stukmaakten | stukmaakten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal stukmaken stuk zal maken |
zult/zal stukmaken stuk zult/zal maken |
zult/zal stukmaken stuk zult/zal maken |
zult stukmaken stuk zult maken |
zal stukmaken stuk zal maken |
zullen stukmaken stuk zullen maken |
zullen stukmaken stuk zullen maken |
zullen stukmaken stuk zullen maken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou stukmaken stuk zou maken |
zou stukmaken stuk zou maken |
zou(dt) stukmaken stuk zou(dt) maken |
zoudt stukmaken stuk zoudt maken |
zou stukmaken stuk zou maken |
zouden stukmaken stuk zouden maken |
zouden stukmaken stuk zouden maken |
zouden stukmaken stuk zouden maken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb stukgemaakt | hebt stukgemaakt | hebt/heeft stukgemaakt | hebt stukgemaakt | heeft stukgemaakt | hebben stukgemaakt | hebben stukgemaakt | hebben stukgemaakt | |||
verleden (v.v.t.) | had stukgemaakt | had stukgemaakt | had stukgemaakt | hadt stukgemaakt | had stukgemaakt | hadden stukgemaakt | hadden stukgemaakt | hadden stukgemaakt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal stukgemaakt hebben | zal/zult stukgemaakt hebben | zult/zal stukgemaakt hebben | zult stukgemaakt hebben | zal stukgemaakt hebben | zullen stukgemaakt hebben | zullen stukgemaakt hebben | zullen stukgemaakt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou stukgemaakt hebben | zou stukgemaakt hebben | zou/zoudt stukgemaakt hebben | zoudt stukgemaakt hebben | zou stukgemaakt hebben | zouden stukgemaakt hebben | zouden stukgemaakt hebben | zouden stukgemaakt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm stukgemaakt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt stukgemaakt | er is stukgemaakt | |||||||||
verleden | er werd stukgemaakt | er was stukgemaakt | |||||||||
toekomend | er zal stukgemaakt worden | er zal stukgemaakt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou stukgemaakt worden | er zou stukgemaakt zijn | |||||||||
lijdende vorm stukgemaakt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | stukgemaakt worden | stukgemaakt te worden | ||||||||
toekomend | stukgemaakt zullen worden | stukgemaakt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | stukgemaakt zijn | stukgemaakt te zijn | ||||||||
toekomend | stukgemaakt zullen zijn | stukgemaakt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word stukgemaakt | wordt stukgemaakt | wordt stukgemaakt | wordt stukgemaakt | wordt stukgemaakt | worden stukgemaakt | worden stukgemaakt | worden stukgemaakt | |||
verleden (o.v.t.) | werd stukgemaakt | werd stukgemaakt | werd stukgemaakt | werdt stukgemaakt | werd stukgemaakt | werden stukgemaakt | werden stukgemaakt | werden stukgemaakt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal stukgemaakt worden | zult stukgemaakt worden | zult stukgemaakt worden | zult stukgemaakt worden | zal stukgemaakt worden | zullen stukgemaakt worden | zullen stukgemaakt worden | zullen stukgemaakt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou stukgemaakt worden | zou stukgemaakt worden | zou/zoudt stukgemaakt worden | zoudt stukgemaakt worden | zou stukgemaakt worden | zouden stukgemaakt worden | zouden stukgemaakt worden | zouden stukgemaakt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben stukgemaakt | bent stukgemaakt | bent/is stukgemaakt | zijt stukgemaakt | is stukgemaakt | zijn stukgemaakt | zijn stukgemaakt | zijn stukgemaakt | |||
verleden (v.v.t.) | was stukgemaakt | was stukgemaakt | was stukgemaakt | waart stukgemaakt | was stukgemaakt | waren stukgemaakt | waren stukgemaakt | waren stukgemaakt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal stukgemaakt zijn | zult stukgemaakt zijn | zult stukgemaakt zijn | zult stukgemaakt zijn | zal stukgemaakt zijn | zullen stukgemaakt zijn | zullen stukgemaakt zijn | zullen stukgemaakt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou stukgemaakt zijn | zou stukgemaakt zijn | zou/zoudt stukgemaakt zijn | zoudt stukgemaakt zijn | zou stukgemaakt zijn | zouden stukgemaakt zijn | zouden stukgemaakt zijn | zouden stukgemaakt zijn |