stereo
- ste·reo
- In de betekenis van ‘ruimtelijk klinkend’ voor het eerst aangetroffen in 1967 [1]
- Van het Griekse "στερεός" (stereos), "stevig, solide"
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stereo | stereo's |
verkleinwoord | stereootje | stereootjes |
de stereo v
stellend | |
---|---|
onverbogen | stereo |
verbogen | - |
stereo
- (elektronica) (van geluid) over twee sporen of kanalen.
- Het geluid was stereo en van goede kwaliteit.
|
- Het woord stereo staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stereo" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "stereo" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be