• ste·reo·ap·pa·ra·tuur
enkelvoud meervoud
naamwoord stereoapparatuur
verkleinwoord

de stereoapparatuurv

  1. (muziek) (elektronica) toestel waarmee men stereomuziek ten gehore kan brengen
     De stereoapparatuur stond nog aan, zachtjes, hoewel ze er niet was, ik herkende de muziek van gisterenavond, zette het geluid harder en liep naar het terras met uitzicht over het strand.[1]
     Politie betrapt dief met stereoapparatuur[2]
  1. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium  , ISBN 9789057598500
  2.   Weblink bron “Politie betrapt dief met stereoapparatuur” (28-01-2008), Tubantia