• ste·reo·tiep
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘onveranderlijk’ voor het eerst aangetroffen in 1858 [1] [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen stereotiep stereotieper stereotiepst
verbogen stereotiepe stereotiepere stereotiepste
partitief stereotieps stereotiepers -

stereotiep

  1. bij elke gelegenheid terugkerend
    • Buitenlandse studenten hebben last van stereotiepe denkpatronen en uitingen van hun Nederlandse medestudent. Dat brengt een enquête onder internationale studenten in Groningen aan het licht.[3] 
82 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[4]