spang
- spang
- [A] van Middelnederlands spange / spanghe [1] [2]
- [B] terugontleend van Surinaams span "strak, spannend"
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | spang | spangen |
verkleinwoord | spangetje | spangetjes |
stellend | |
---|---|
onverbogen | spang |
verbogen | spange |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord
[B] spang
- (jongerentaal) lekker, mooi
- Deze roti is echt spang, wie heeft dit gemaakt?.
- De vibe op dat feest was echt spang.
- ▸ De kipworst is net klaar. Haar dochter, die ook in de keuken werkt, proeft ervan. Volgens haar is het heel spang (lekker).[3]
- Het woord spang staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "spang" herkend door:
49 % | van de Nederlanders; |
21 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ spang op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie Patricia Jacob“Surinaams lunchen bij De Buitenvrouw in BoLo” (8 november 2021) op dewestkrant.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be