sommeren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van sommeren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | sommeren | te sommeren | ||||||||
toekomend | zullen sommeren | te zullen sommeren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gesommeerd | te hebben gesommeerd | ||||||||
toekomend | gesommeerd zullen hebben | gesommeerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
sommerend | gesommeerd | ev. sommeer |
mv. verouderd sommeert |
sommere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | sommeer | sommeert | sommeert | sommeert | sommeert | sommeren | sommeren | sommeren | |||
verleden (o.v.t.) | sommeerde | sommeerde | sommeerde | sommeerde | sommeerde | sommeerden | sommeerden | sommeerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal sommeren | zult/zal sommeren | zult/zal sommeren | zult sommeren | zal sommeren | zullen sommeren | zullen sommeren | zullen sommeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou sommeren | zou sommeren | zou(dt) sommeren | zoudt sommeren | zou sommeren | zouden sommeren | zouden sommeren | zouden sommeren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gesommeerd | hebt gesommeerd | hebt/heeft gesommeerd | hebt gesommeerd | heeft gesommeerd | hebben gesommeerd | hebben gesommeerd | hebben gesommeerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gesommeerd | had gesommeerd | had gesommeerd | hadt gesommeerd | had gesommeerd | hadden gesommeerd | hadden gesommeerd | hadden gesommeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gesommeerd hebben | zal/zult gesommeerd hebben | zult/zal gesommeerd hebben | zult gesommeerd hebben | zal gesommeerd hebben | zullen gesommeerd hebben | zullen gesommeerd hebben | zullen gesommeerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gesommeerd hebben | zou gesommeerd hebben | zou/zoudt gesommeerd hebben | zoudt gesommeerd hebben | zou gesommeerd hebben | zouden gesommeerd hebben | zouden gesommeerd hebben | zouden gesommeerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gesommeerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gesommeerd | er is gesommeerd | |||||||||
verleden | er werd gesommeerd | er was gesommeerd | |||||||||
toekomend | er zal gesommeerd worden | er zal gesommeerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gesommeerd worden | er zou gesommeerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gesommeerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gesommeerd worden | gesommeerd te worden | ||||||||
toekomend | gesommeerd zullen worden | gesommeerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gesommeerd zijn | gesommeerd te zijn | ||||||||
toekomend | gesommeerd zullen zijn | gesommeerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gesommeerd | wordt gesommeerd | wordt gesommeerd | wordt gesommeerd | wordt gesommeerd | worden gesommeerd | worden gesommeerd | worden gesommeerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gesommeerd | werd gesommeerd | werd gesommeerd | werdt gesommeerd | werd gesommeerd | werden gesommeerd | werden gesommeerd | werden gesommeerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gesommeerd worden | zult gesommeerd worden | zult gesommeerd worden | zult gesommeerd worden | zal gesommeerd worden | zullen gesommeerd worden | zullen gesommeerd worden | zullen gesommeerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gesommeerd worden | zou gesommeerd worden | zou/zoudt gesommeerd worden | zoudt gesommeerd worden | zou gesommeerd worden | zouden gesommeerd worden | zouden gesommeerd worden | zouden gesommeerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gesommeerd | bent gesommeerd | bent/is gesommeerd | zijt gesommeerd | is gesommeerd | zijn gesommeerd | zijn gesommeerd | zijn gesommeerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gesommeerd | was gesommeerd | was gesommeerd | waart gesommeerd | was gesommeerd | waren gesommeerd | waren gesommeerd | waren gesommeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gesommeerd zijn | zult gesommeerd zijn | zult gesommeerd zijn | zult gesommeerd zijn | zal gesommeerd zijn | zullen gesommeerd zijn | zullen gesommeerd zijn | zullen gesommeerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gesommeerd zijn | zou gesommeerd zijn | zou/zoudt gesommeerd zijn | zoudt gesommeerd zijn | zou gesommeerd zijn | zouden gesommeerd zijn | zouden gesommeerd zijn | zouden gesommeerd zijn |