sommeren
- som·me·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘aanmanen’ voor het eerst aangetroffen in 1299 [1]
- afgeleid van het Franse sommer (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
sommeren |
sommeerde |
gesommeerd |
zwak -d | volledig |
sommeren
- overgankelijk met autoriteit een bevel geven
- In 1986 werden de eigenaars van de strandhutten gesommeerd om per oktober hun hutten te ontruimen en af te breken.
- overgankelijk (wiskunde) een aantal grootheden optellen
1. met autoriteit een bevel geven
- Het woord sommeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sommeren" herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
81 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "sommeren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ sommeren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- som·me·ren
Naar frequentie | 3179 |
---|
sommeren
- nominatief bepaald gemeenschappelijk geslacht enkelvoud van sommer
- som·me·ren
Naar frequentie | 2577 |
---|
sommeren
- nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van sommer