ordenar
- or·de·nar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ordenar |
ordenaba |
ordenado |
volledig |
ordenar
- ordenen, rangschikken
- bevelen, verordenen
- opruimen
- tot priester wijden
- ordenar in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española