• ge·las·ten
  • In de betekenis van ‘bevelen’ voor het eerst aangetroffen in 1704 [1]
  • afgeleid van lasten met het voorvoegsel ge- [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
gelasten
gelastte
gelast
zwak -t volledig

gelasten

  1. inergatief een dwingende opdracht geven
    • De koning vaardigde een besluit uit, waarbij alle Joden gelast werd binnen vijf maanden het land te verlaten. 
94 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[3]