Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Snowboard
  • snow·board
enkelvoud meervoud
naamwoord snowboard snowboards
snowboarden
verkleinwoord snowboardje snowboardjes

het snowboardo

  1. (wintersport) soort skiplank
vervoeging van
snowboarden

snowboard

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snowboarden
    • Ik snowboard. 
  2. gebiedende wijs van snowboarden
    • Snowboard! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snowboarden
    • Snowboard je? 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


enkelvoud meervoud
snowboard snowboards

snowboard

  1. (wintersport) snowboard
vervoeging
onbepaalde wijs to  snowboard 
he/she/it  snowboards 
verleden tijd  snowboarded 
voltooid
deelwoord
 snowboarded 
onvoltooid
deelwoord
 snowboarding 
gebiedende wijs  snowboard 

snowboard

  1. (wintersport) snowboarden


snowboard m

  1. (wintersport) snowboard


snowboard m

  1. (wintersport) snowboard
  2. (wintersport) (het) snowboarden


snowboard m

  1. (wintersport) snowboard