• snau·we·rig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen snauwerig snauweriger snauwerigst
verbogen snauwerige snauwerigere snauwerigste
partitief snauwerigs snauwerigers -

snauwerig

  1. boos en kortaf
    • Reizigers storen zich dan ook het meest aan de arrogantie van die beveiligers. Aan hun dikwijls klantonvriendelijke, om niet te zeggen onbehoorlijke, snauwerige optreden én hun willekeur. [1] 
    • Is dat een aardige, begripvolle man die mij belooft dat alles binnen twee dagen opgelost is, dan kalmeer ik en leg gerustgesteld neer. Maar is het een vrouw die niet naar me luisteren wil, die niet gelooft dat ik twee dagen eerder ook al gebeld heb, die me zelfs snauwerig in de rede valt en bijna niet wachten kan met ophangen – dan komt het allerslechtste in mij naar boven. [2] 
    • Hij is snauwerig en kort aangespannen, maniakaal bezig met zijn kunst en tegelijkertijd wereldvreemd en naïef. [3] 
96 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[4]
  1. De Telegraaf JOS VAN NOORD 30 nov. 2013 Afgepakt
  2. Reformatorisch Dagblad Enny de Bruijn 06-09-2011 Voor goed communiceren is meer nodig dan een werkende telefoon
  3. De Standaard 14 DECEMBER 2007 John Vervoort De zoon van Leonardo
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be