Nederlands

 
sluitspeld
Uitspraak
Woordafbreking
  • sluit·speld
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sluitspeld sluitspelden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de sluitspeldv / m

  1. afsluitbare gebogen pin waarmee men twee stukken stof bijeen kan houden, voorzien van een veiligheidskapje dat voorkomt dat men zich eraan bezeren kan
    • Het zijn wasbare luiers die lijken op de wegwerpluiers en sluiten met een gemakkelijke klittenband. Dus geen geprik meer met sluitspelden. [2] 
    • De hokjesmentaliteit is in ieder geval achterhaald: er komen hier echt niet alleen mensen met hanenkammen en sluitspelden over de vloer. Die uiterlijkheden waren in de jaren 1980 wel belangrijker, toen de Ieperse goegemeente er ook echt verontrust op reageerde.' [3] 
    • Al die jaren is er ook nooit iets fout gelopen. Wel waren er kleine akkefietjes, zoals iemand die onwel werd. Of iemand kreeg al eens een scheurtje in zijn kleren. "We hebben steeds enkele sluitspelden bij de hand om noodgevallen op te lossen", luidt het. [4] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

85 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen