sigaret
- si·ga·ret
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘rol tabak in papier om te roken’ voor het eerst aangetroffen in 1869 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sigaret | sigaretten |
verkleinwoord | sigaretje | sigaretjes |
- rolletje fijngekorven tabak in een omhulsel van speciaal papier, om daarin gerookt te worden
- sigarettenaansteker, sigarettenautomaat, sigarettenfabriek, sigarettenhouder, sigarettenpapier, sigarettenpeuk, sigarettenpijpje, sigarettenrook
in papier gerolde tabak
- Het woord sigaret staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sigaret" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "sigaret" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ sigaret op website: Etymologiebank.nl
- ↑ de Volkskrant John Schoorl25 februari 2019 81-jarige kunstenaar David Hockney woont in Los Angeles met zijn entourage en komt de dag door met heel veel sigaretten, maar zonder alcohol
- ↑ Pfeiffer, Ilja Leonard"Grand Hotel Europa" 2018 ISBN 978-90-295-2622-7 pagina 11
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be