Nederlands

 
sigarettenpijpje
Uitspraak
Woordafbreking
  • si·ga·ret·ten·pijp·je
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sigarettenpijpje sigarettenpijpjes
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het sigarettenpijpjeo

  1. klein pijpje waarin men een sigaret kan stoppen als men die sigaret wil roken
  2. pijpje waarmee men ook het laatste eindje van een sigaret kan roken

Gangbaarheid

Verwijzingen