sigarettenpeuk
- si·ga·ret·ten·peuk
- samenstelling van sigaret en peuk met het invoegsel -en- [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sigarettenpeuk | sigarettenpeuken |
verkleinwoord | sigarettenpeukje | sigarettenpeukjes |
de sigarettenpeuk m
- overgebleven eindje van een gerookte sigaret
- Zuid-Koreaanse wetenschappers hebben wellicht een toepassing gevonden voor de 5,6 biljoen jaarlijks uitgetrapte sigarettenpeuken.
- Op het grote bureau lagen stapels papieren, twee asbakken tot de rand gevuld met sigarettenpeuken en een transistorradio [2]
- Het woord sigarettenpeuk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sigarettenpeuk" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Sandes, DavidDe wondermethode 2006 ISBN 9044509543 pagina 220
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be