een shabby kantoor
  • shab·by
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘sjofel’ voor het eerst aangetroffen in 1961 [1]
  • uit het Engels [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen shabby shabbyer shabbyst
verbogen shabbyste
partitief shabby's shabbyers -

shabby

  1. niet heel netjes
    • What goes around, comes around, staat er op de gevel van de tweedehandswinkel. Alles keert altijd weer terug. Op deze eerste ochtend van het nieuwe jaar slenter ik met mijn geliefde door downtown New York. De straten zijn verlaten, de warme zon en blauwe lucht maken het een vroege lentedag. Binnen heerst de sfeer van het shabby Amsterdamse tweedehandswinkeltje waar ik vroeger voor mijn dochter prinsessenjurken kocht. Maar de prijs van het sleetse Chaneljasje in het rek is astronomisch veel hoger. „Stukken goedkoper dan de nieuwe”, zegt de hippe jongen met sikje wanneer ik een Hermèstas vastpak. „En geen wachtlijst.” [3] 
77 % van de Nederlanders;
34 % van de Vlamingen.[4]


stellend vergrotend overtreffend
shabby shabbier shabbiest

shabby

  1. armoedig, armetierig, armzalig, schamel, sjofel
    «A shabby neighbourhood.»
    Een armoedige buurt.